Voorzichtig loop ik door het weidse landschap. In de verte stroomt een trage brede rivier, dichterbij een aantal grazende koeien. De warmte vertraagt mijn stap en ik besluit in het lange koele gras te gaan liggen. Ook mijn gedachten vertragen. Er drijven wolken voorbij aan het oneindige uitspansel, terwijl mijn ogen door het lange gras net de zon zien schitteren. De bijen zoemen ijverig boven mijn hoofd.

Net als in mijn jeugd: als je in het gras lag en keek naar de wolken, verschenen er altijd allerlei figuren: grappige, dreigende en vormloze. Dit keer tracht ik het ook waar te nemen. Toch is er een verschil tussen de jeugdige onbevangenheid van toen en het verlies daarvan door het volwassen zijn van nu. Al nadenkend over mijn jeugd en over mijn huidige leven, droom ik langzaam weg. Het zoemen van de bijen vervaagd en het felle licht van de lucht wordt langzaam donker.

Opeens loop ik over de wolken, zomaar in een betoverende wereld met een gevoel dat grenst aan magie. Een magie die ik niet kan verklaren. Ik kijk verbaasd over dit nieuwe landschap! Het lijkt alsof ik over een reusachtig groot sneeuwlandschap loop. In de verte doemt een wolkenheuvel op. Langzaam loop ik in de richting van de heuvel, en probeer te verklaren waarom ik niet door de wolken heen zak en naar beneden val. Aangekomen aan de voet van de heuvel kijk ik omhoog, over de top van de heuvel, schijnt het al felblauwe licht veroorzaakt door de buitenkant van de dampkring. Ik heb geen idee waar ik precies ben. De heuvel is wel een beetje stijl, maar het lukt mij toch om omhoog te klimmen. Eindelijk bereik ik de top. Opgewonden door de klim kijk om mij heen. Ik zie hetspoor van de uitlaat van een vliegtuig. Ik zie de wolken beneden mij voorbijdrijven.

Daar sta ik dan: eenzaam en verloren als in een droom. Het is doodstil, geen geluid dringt erdoor, noch van de vliegtuigen en noch van de aarde die tussen de wolken doorschemert. Ik heb het ook niet koud op deze hoogte en kan gewoon ademen! Ik kan inderdaad de aarde zien vanaf een hele grote hoogte. Ik zie bergen, rivieren en zeeën. Ik bewonder de aarde vanaf de heuvel in de wolken.

Wat is onze wereld toch mooi! Vanaf deze hoogte is er geen onderscheid tussen landen. Geen onderscheid tussen volkeren en mensen die daar leven. Iedereen is gelijk. Een ongelooflijke waterplaneet. Ik wil naar beneden vliegen, maar ik kan het niet. Ik wil blijven wonen op de heuvel in de wolken. Elke ochtend verbaasd naar beneden kijken en genieten van dat wonderlijke uitzicht. Ik wil niet terug naar de ellende en het verdriet daar beneden. Ik wil niet terug naar het oude paradijs in dit heelal dat geen paradijs meer is. Ik wil nooit meer terugkeren en ik wil sterven op de heuvel in de wolken.

Een vreemde lucht begint tot mij door te dringen. Langzaam word ik wakker door het geluid van een uitbundig plassende koe, die mij met haar mooie donkere ogen nieuwsgierig aankijkt. Ik lach wat onnozel om deze vreemde situatie. De koe graast rustig verder, terwijl ik langzaam wakker word. De zon schittert nog steeds tussen het lange gras door.

Langzaam sta ik op. De wolken zijn weggedreven. Ik wandel langzaam verder, nog nadenkend over mijn droom.

Ik los op in de verte van het weidse landschap. De heuvel in de wolken is verdwenen.