Liggend op mijn rug in het gras. In het gras onder een boom. Door het bladerdak van die boom kon ik nog net de blauwe lucht waarnemen. Ook de zon schitterde er tussendoor. Een lichte bries zorgde voor een spelende schaduw over mijn gezicht van de bewegende bladeren. Ik voelde mij beschermd door de boom. Niets zou mij kunnen raken, niets zou nog mijn droom kunnen onderbreken.

Bladerdak, ik zou onder dat dak willen wonen voor de rest van mijn leven. Het ritme van de seizoenen en de bescherming onder dat bladerdak zouden mij bewust maken van de intensiteit van deze wereld.

De winter: Ik zou liggen rillen en bevriezen. Bedekt door sneeuw. IJspegels zouden van mijn gezicht afhangen. ‘s-Nachts zou ik liggen staren tussen de zwarte koude bladerloze takken door, naar de ijskoude twinkelende hemel. Ik zou de sneeuwstormen voorbij zien trekken en ik zou mij terugtrekken tussen de kille wortels en mij bedekken met de droge bevroren bladeren van het bladerdak.

De lente: Langzaam zou ik ontdooien en ontwaken onder een takken dak waaraan de bladeren aan het ontspruiten zijn. De zon doet de aarde ontwaken en de kou verdrijven. Het gras kleurt en de bloemen ontsnappen aan de knop. Vogels zorgen weer met nesten en eieren voor een volgende generatie. Bladeren worden weer een dak. Ik lig daaronder weer veilig en beschermd op mijn rug. De warmte van de lente kriebelt mijn ontwakende droom.

De zomer: Het bladerdak is bijna ondoordringbaar voor het zomerse licht. Ik staar weer naar de nauwelijks zichtbare blauwe hemel. Dag en nacht worden uiteengedreven. De aarde fluistert met het volle leven. Ik luister naar de lach van de zomerse mens. Moeder aarde glimlacht. ’s-Nachts als de aarde weer wat afkoelt en de sterren flikkeren door de warme opstijgende lucht, stijgen mijn gedachten mee op. Ik stijg uit boven het bladerdak en kijk neer op de slapende aarde. Is niet elke droom een vertaling van de werkelijkheid, die wij anders niet kunnen waarnemen?

De herfst: Het bladerdak verkleurt gelijk mijn dromen verkleuren. De bloemen kwijnen weg en bladeren van mijn bladerdak vormen een dwarrelend tapijt onder de boom. Door het verdwijnende bladerdak zie ik de grijs wordende hemel. Een hemel bedekt met grote dreigende wolken, waarin plotseling een storm opsteekt. Het bladerdak wordt door de storm ruw kaalgeplukt. Als de zon doorbreekt en de randen van de wolken zilverachtig kleurt, zijn haar stralen kil. Als de wereld door de herfst rood, goud en geel is verkleurd en de regen mijn gezicht heeft doorweekt, weet ik dat mijn droomritme zich weer zal herhalen.

Als de aarde haar seizoenen verliest, dan kan ik niet meer dromen op mijn rug onder het bladerdak van mijn droomboom. Dan zal het leven zijn verdwenen. Dan zal deze aarde met mijn droombroom zijn verdwenen en opgelost zijn in het oneindige niets.

Ik ontwaak, til mijn hoofd op terwijl ik om heen kijk. Hmm hoe lang heb ik liggen slapen? Ik rek mij uit en sta op. Het is al laat en de zon gaat bijna onder. Ik loop lichtelijk verdwaasd naar huis. De wereld heeft haar realiteit teruggevonden.