Wij fietsen door de wijk waarin wij wonen. De zon glinstert achter een dunne sluier wolken. De wind is koud en krachtig. Er rolt een blikje over de stoep en trekt al rammelend mijn aandacht.

Een melancholieke gedachte van eenzaamheid flitst door mijn hoofd. Als er niemand meer zou zijn in deze wijk. Als alles zou zijn uitgestorven en er een totale leegte zou zijn met alleen het rammelende blikje voortgestuwd door de wind. Een blikje eenzaam tussen het zich opstapelend vuil.

Een stapel die steeds hoger zou worden door het gebrek aan vlijtig schoonmakende en opruimende medewerkers van de gemeente reinigingsdienst. Hoe lang zou het blikje nog kunnen voort rammelen?

 Hoeveel jaren zouden er voorbij gaan voordat het blikje, aangetast door de tijd, zou verdwijnen. Het voortrollen gestopt zal zijn. Zal er dan nog wind zijn? De wijk zal waarschijnlijk helemaal zijn verwilderd. Het zou zijn veranderd in een ondoordringbare jungle. De gebouwen zouden zijn overwoekerd en onherkenbaar veranderd in spookachtige groen uitgeslagen ruïnes.

De tijd zal uiteindelijk elke rest van onze beschaving hebben uitgewist. De stad zo als wij die nu kennen zal volledig worden gewist en de contouren daarvan zouden verdwijnen. Al het vuil en ook mijn blikje zal volledig zijn opgenomen en verdwenen zijn door de kracht van de natuur. Niets zal nog worden herinnerd aan ons dierlijk mens zijn.

En als de wind verdwenen is zo zal ook de zon zijn verdwenen als aanjager van de wind. Of wij worden opgeslorpt door de zon als rode reus en dan allang zijn verschroeid. Of al het leven op deze aardbol is verdwenen door extreme klimaatveranderingen.

Amsterdam, 27 mei 2020.