Ik probeer te vluchten voor mijn gedachten. Vluchten kan niet meer. Oorlogen verscheuren de wereld en samenlevingen. Machtsstrijd en politieke manipulaties verdelen die samenlevingen.

De tijden zijn aan het veranderen of zijn al veranderd. De tijden veranderen, zonder dat wij het direct voelen aankomen. De tijden veranderen zo snel dat ik verstard aan de kant zit toe te kijken.

Het lied van Bob Dylan “The times they are a-changing”, is weer of nog steeds actueel. Helaas ik kan niet aan mijn gedachten ontkomen. Zij achtervolgen mij en maken mijn gemoed zwaar. Ik wil hen verdringen en vervangen door andere gedachten. Zij zijn te sterk en de nieuwsmedia maken die gedachten alleen maar zwaarder en onontkoombaar.

De samenleving raakt steeds verder gepolariseerd. De woorden die worden uitgesproken worden grimmiger en dreigender. Etnische minderheden worden steeds verder geïsoleerd. Migranten ontmenselijkt. Religies worden bespot en gedemoniseerd. “The times they are a-changing”.

Ik wil mijn gedachten ontkennen. Ik wil ze verlichten. Echter zij vertragen mijn levensritme. Alsof ik in een droom wordt achtervolgd, hoe hard ik ook loop ik wordt altijd ingehaald. Word dan wakker, badend in het angstzweet. Als ik in de spiegel kijk lees ik de gedachten in mijn ogen. Ik probeer tegen mijzelf te lachen, maar het is een zure en sombere grijns.

Mijn gedachten vereenzamen mij. Ik voel mij een dolend en verloren wezen. Een wezen dat vervreemd dreigt te raken van deze wereld. Mijn hoofd zoemt. Ik wil die gedachten verstoppen in de uiterste hoeken van mijn geest.

Ik kijk, in mijn eenzaamheid, naar mijn canvas. De kou, die door mijn openstaande atelierraam binnenkomt, geeft mijn gedachten de kans om daarlangs naar buiten te vluchten. Ik wil nog steeds vluchten. In kan niet vluchten voor mijn verbeelding. Ik kan niet vluchten in een verhaal. Ik kan niet vluchten in een boek. Of vluchten in een mooie filmvertoning. Alle uitvalswegen zijn geblokkeerd. Ik moet de werkelijkheid van elke dag zien te hanteren.

Ergens ver in mijn achterhoofd wil ik weg zijn. Misschien naar de Maan? “Van de Maan af gezien zijn wij allen even groot. Voor een weter zou er geen verschil merkbaar zijn tussen de kennis van een kind, en van den wijsgeer die het meest en het zuiverst gedacht heeft”[i].  

Ik wil niet zien hoe de mens zijn eigen graf graaft. Ik wil niet zien hoe de mens verteerd wordt door haat en wraak. Ik wil ook niet zien hoe wereldmachten op het punt staan de mensheid in het ongeluk te storten. Hoe ook daar de problemen zich opstapelen zonder dat er een oplossing voor wordt gevonden.

De politiek is alleen bezig met strijd om de macht. En speelt het ene gedachte goed uit, tegen het andere. Het volk dat zij moet vertegenwoordigen speelt daarin geen enkele rol.

Ik sluit het raam van mijn atelier. Het canvas is onberoerd gebleven. De verftuben liggen ongeopend. Mijn kwasten zijn schoon. Mijn handen zijn verstijfd. De thee is koud.

Mijn gevluchte gedachten zijn weer teruggekeerd. Mijn hoofd is nog steeds als een zoemende motor.

Bob Dylan is iets ouder dan ik, maar de tijden, die zijn veranderd.

 

[i] Eduard Douwes Dekker “Multatuli”